Ijslands mos (Cetraria Islandica)

Ijslands mos (Cetraria Islandica)

IJslands mos wordt beschouwd als een delicatesse – tenminste door rendieren. Het bittere aroma van het gewas maakt ze schijnbaar niets uit. Maar zelfs in een IJslands gerecht wordt het mos als ingrediënt gebruikt: in de “Fjallagrasasupa”. De koks verwijderen de bittere stoffen door een uitgekiend bereidingsproces.
Er zitten bitterstoffen, slijmstoffen, enzymen, een beetje etherische olie, betacaroteen en vitamine A, B1 en B12 in IJslands mos. Deze plantsoort bevat verder de mineralen magnesium, broom, kalium, kiezelzuur en jodium.

IJslands mos groeit niet alleen op IJsland. Bovendien is het – botanisch gesproken – geen mos, het behoort tot de korstmossen. De naam klopt dus eigenlijk niet. Een korstmos is een symbiotische eenheid van een schimmel en een wier. Ze groeien struikachtig, gevorkt of gewei-achtig. IJslands mos behoort tot het heester-korstmos (Parmeliaceae). Het komt voor in arctische en bergachtige gebieden en groeit op heide, in moerassen en naaldbossen.

De naam “Cetraria” is afgeleid van het Latijnse “cetra”, waarmee een klein leren schild werd aangeduid, vanwege de schildvormige voortplantingsorganen. Het woord “Lichen” is afgeleid van het Griekse “leichein”, wat likken, schuren of stropen betekent en wat duidt op de kruipende manier van groeien.

IJslands mos was in de oudheid niet als geneesmiddel bekend. De eerste bekende beschrijving is te vinden onder de naam Muscus islandicus catharticus in een lijst van medicijnen – de Kopenhagener Taxe – uit 1672. Korte tijd later gebruikten genezers het IJslandse mos in heel Europa voor verschillende aandoeningen.